De vijf thema’s binnen het samenhangende stelsel van brandweerzorg zullen zoals aangegeven de thema’s binnen de bestuurlijke dialoog gaan vormen. De relevante ontwikkelingen in de nabije toekomst worden onderstaand per thema verder toegelicht.
Risicoprofiel en risicobeheersing
In 2020 is een nieuw regionaal crisisplan vastgesteld voor de periode 2020-2023 waarin alle maatregelen in het kader van voorkomen van risico’s in gezamenlijkheid omschreven worden.
Het plan beschrijft (op basis van artikel 16 Wet veiligheidsregio) hoe de crisisorganisatie bij een incident of crisis functioneert. Het regionaal crisisplan omvat:
• een beschrijving van de crisisorganisatie en de alarmering hiervan;
• de verantwoordelijkheden;
• de taken;
• de bevoegdheden.
Het doel van de crisisorganisatie is:
• het leveren van adequate noodhulp aan burgers, bedrijven en betrokkenen;
• het bieden van leiding en coördinatie aan operationele eenheden die de ramp of crisis bestrijden;
• zo snel mogelijk communiceren van relevante feiten zodat de samenleving (zelf)redzaam kan zijn;
• zo snel mogelijk terug te keren naar de ‘normale’ situatie door een (voorbereide) gecoördineerde nafase.
Dekkingsplan
In het vigerende dekkingsplan staan de voor de brandweer geldende opkomsttijden en een beschrijving van de voorzieningen en maatregelen die de brandweer nodig heeft om aan de opkomsttijden te voldoen.
Gebiedsgerichte opkomsttijden:
Er wordt landelijk gewerkt aan het project RemBrand. Belangrijke (tussen)uitkomsten van dit project zijn de beweging naar de voorkant van de veiligheidsketen (voorkomen van brand door risicobeheersing) en de introductie van gebiedsgerichte opkomsttijden.
Met name de gebiedsgerichte opkomsttijden -waarbij afhankelijk van de risico’s en de genomen risicobeheersingsmaatregelen ook bezien wordt of en in welke mate de opkomst flexibeler kan zijn- biedt mogelijkheden om de (kwaliteit van de) brandweerzorg in de regio opnieuw te modelleren.
Daaruit vloeien voorstellen voort om de opkomsttijden van objectgebonden naar gebiedsgericht aan te passen en voor gebieden andere opkomsttijden te gaan hanteren.
Een andere opkomsttijd voor een gebied betekent een andere basis voor modellering. Een van de effecten van gebiedsgerichte opkomsttijden kán zijn dat andere locaties van kazernes noodzakelijk zijn om het niveau van brandweerzorg te realiseren.
Bestuurlijk is inmiddels de ontwikkeling van gebiedsgerichte opkomsttijden omarmd. Het veiligheidsberaad heeft er op 18 maart 2019 mee ingestemd en de minister verzocht de gewenste aanpassingen ook in het besluit veiligheidsregio’s te verwerken.
De aanpassingen van dat besluit als uitwerking van de Wet veiligheidsregio’s is niet eerder voorzien dan dat de evaluatie van de Wet veiligheidregio’s heeft plaatsgevonden. Dan kunnen de uitkomsten van deze evaluatie ook verwerkt worden in een nieuw besluit. Het rapport van de evaluatie van de Wet veiligheidsregio´s is december 2020 opgeleverd.
Voor de opkomsttijden stelde het rapport een nieuwe methodiek voor, de ‘gebiedsgebonden opkomsttijd’, die gold als alternatief voor de wettelijke opkomsttijd.
Hoewel het rapport een uniforme norm en werkwijze voorstelde voor deze gebiedsgebonden opkomsttijd en het Veiligheidsberaad de aanbevelingen unaniem overnam, wordt door individuele veiligheidsregio’s verschillend invulling gegeven aan de gebiedsgebonden opkomsttijd. Een uniforme standaard is nog niet gerealiseerd.
Met het bestuur worden momenteel gesprekken gevoerd over de mogelijke impact van de gebiedsgerichte opkomsttijden. Besluitvorming daarover kan echter pas definitief worden wanneer deze mogelijkheid ook in wet- en regelgeving is aangepast.
Het effect van dergelijke besluiten (andere kazerneconfiguratie) is daarna afhankelijk van praktische factoren zoals bestaande huurcontracten, afschrijvingstermijnen van materieel.
Evaluatie Wet veiligheidsregio’s:
De Wet veiligheidsregio’s (Wvr) is in 2010 tot stand gekomen met als doel om de brandweerzorg, de rampenbestrijding, de crisisbeheersing en de geneeskundige hulpverlening, met behoud van de bestuurlijke verhoudingen, te integreren en onder één regionale bestuurlijke regie te brengen. Het doel dat daarmee bereikt diende te worden was om een “doelmatige en slagvaardige hulpverlening te verzekeren”.
In 2013 vond een eerste evaluatie van de Wvr plaats. Uit deze evaluatie kwam een aantal verbeterpunten naar voren. Tegelijkertijd was de conclusie dat het, gezien het korte bestaan van de wet en de veranderende context (onder andere de recente invoering van de Politiewet), te vroeg was om conclusies te trekken over de effecten van de wet.
Eind 2018 werd de tweede evaluatie van de Wet veiligheidsregio’s aangekondigd. De wet is bijna tien jaar van kracht en het stelsel van crisisbeheersing dat met de veiligheidsregio’s werd beoogd zou inmiddels voldoende ontwikkeld moeten zijn. De minister van JenV heeft daarom de opdracht gegeven om de wet te evalueren. De minister benutte de periode tussen deze aankondiging en de feitelijke instelling van de commissie medio 2019 om het veld te consulteren.
In deze periode werden onderwerpen, relevante evaluatievragen en zienswijzen opgehaald. Deze consultatieronde leidde tot een breed geformuleerde evaluatieopdracht waarin een groot aantal onderwerpen is benoemd:
“De commissie heeft tot taak de doeltreffendheid en de effecten van de Wet veiligheidsregio’s en onderliggende regelgeving in de praktijk te onderzoeken en te bezien of de huidige wet bruikbaar is in het licht van actuele en toekomstige dreigingen, maatschappelijke ontwikkelingen en ontwikkelingen in de crisisbeheersing in het algemeen.
De commissie besteedt in dit onderzoek in ieder geval aandacht aan de volgende onderwerpen:
- de vormgeving van (het stelsel van) de veiligheidsregio’s, mede in het licht van het gehele stelsel van de rampenbestrijding en crisisbeheersing;
- de wijze waarop de taken, de verantwoordelijkheden en de bevoegdheden van de verschillende actoren in het stelsel zich tot elkaar verhouden;
- de samenwerking tussen de bedoelde actoren;
- brandweer, GHOR en bevolkingszorg;
- informatievoorziening;
Instituut Fysieke Veiligheid.”
Het is volgens de taakstelling de bedoeling dat de evaluatie zo wordt uitgevoerd dat deze inzicht biedt in wat goed werkt, waar er verbetermogelijkheden zijn, en wat bij knelpunten de oplossingsrichtingen zijn.
Op 5 juli 2019 stemde de ministerraad in met de benoeming van de Evaluatiecommissie Wet veiligheidsregio’s (Wvr) onder voorzitterschap van prof. mr. dr. Erwin Muller.
In september 2019 ging de commissie formeel van start.
Opzet en aanpak van de evaluatie
De commissie formuleerde bij de start van de evaluatie een aantal vertrekpunten die bepalend zijn geweest voor de verschillende stappen in het evaluatietraject:
- Het evaluatieonderzoek richt zich op de wet en op de uitvoering van de wet in de praktijk. De evaluatie start daarom aan de basis: wat staat er in de wet en hoe functioneert de wet in de praktijk?
- In het veld is veel kennis, expertise en informatie over het functioneren van het stelsel van rampenbestrijding en crisisbeheersing aanwezig. De commissie hanteert de informatie in het veld, inclusief onderzoeksinstituten, over de belangrijkste succespunten en aandachtspunten als vertrekpunt.
- De commissie gaat actief de dialoog aan met het veld en luistert naar wat partijen te zeggen hebben.
- De commissie werkt open en transparant en communiceert op die manier ook met de buitenwereld.
Het rapport van de evaluatie van de Wet veiligheidsregio´s is december 2020 opgeleverd.
Gekoppeld aan de Wet veiligheidsregio’s kennen we het Besluit veiligheidsregio’s. Daarin worden aanvullende zaken zoals bijvoorbeeld de opkomsttijden omschreven en vastgelegd. Gebiedsgerichte opkomst kan pas geeffectueerd worden wanneer na de evaluatie van de Wvr ook het bijbehorende Besluit is aangepast. Dat kan enige tijd in beslag nemen.
Vrijwilligheid binnen de brandweerzorg
De vrijwilligheid, die nu de kurk vormt waar de organisatie op drijft, staat in toenemende mate onder druk. Er zijn knelpunten in de beschikbaarheid (overdag) en het vinden en binden van vrijwilligers wordt steeds lastiger vanwege het tijdsbeslag in privétijd en de opstelling van werkgevers.
Ook spelen er vraagstukken rond de rechtspositie van brandweervrijwilligers binnen de regelgeving voor ambtenaren.
Deze ontwikkelingen maken dat de komende jaren wordt gekeken naar andere invulling van de vrijwilligheid. Geconstateerd wordt zelfs dat het huidige organisatiemodel van de brandweer met de huidige inzet van vrijwilligers op de langere termijn tegen de grenzen van het stelsel aanloopt. Dit is een landelijke trend; er zijn diverse maatschappelijke, demografische en juridische ontwikkelingen die steeds moeilijker verenigbaar zijn met het huidige stelsel van vrijwilligheid. Om die reden is dit een goed moment om fundamenteel naar de rol van vrijwilligheid binnen de brandweerzorg te kijken.
Landelijk is gestart met een programma vrijwilligheid, waarmee gezocht wordt naar nieuwe oplossingen. Beelden die daaruit naar voren komen zijn verschillende vormen van vrijwilligheid, die in de hele lijnorganisatie zijn vertegenwoordigd en in alle domeinen (risicobeheersing, vakbekwaamheid en incidentbestrijding). De belasting van vrijwilligers moet afnemen en daarom komen er waarschijnlijk meer andere vormen van vrijwilligheid (naast de gangbare ‘allround vrijwilliger’).
Te denken valt aan speciale functies voor voorlichtingstaken, maar ook voor bepaalde specialismen.
Om deze organisatiewijze mogelijk te maken, moet integraal gekeken worden naar de wijze waarop de risicobeheersing en incidentbestrijding wordt ingericht. Een andere inzet van vrijwilligers, betekent ook een andere inzet van beroepspersoneel en dus een fundamenteel andere inrichting van de brandweerzorg. Een dergelijke majeure ontwikkeling vraagt tijd omdat het samenhangt met aanpassingen van het stelsel, de wet- en regelgeving en de mogelijkheden in strategische personeelsplanning, nog los van de eerder genoemde ontwikkelingen rondom de WNRA en de impact op vrijwilligheid. Daarbij wordt meegegeven dat vrijwilligheid, ondanks een aantal aankomende wijzigingen, nog steeds een betaalbare basis vormt voor de inrichting van de brandweerzorg. Andere varianten vragen per definitie om meer beroepsmatige capaciteit en leiden dan tot kostenuitzetting.
Zodra het onderzoek naar nieuwe oplossingen is afgerond zullen de resultaten gepresenteerd worden.
Vakbekwaamheid
De kwalificatiedossiers stellen steeds strengere eisen aan onze brandweermensen. Daarbij breidt de taak uit (voorbeelden energietransitie, elektrische voertuigen, terrorismegevolgbestrijding en de gevolgen van klimaatveranderingen) zonder dat andere taken verminderen. Dat maakt dat vakbekwaam worden en blijven gepaard gaat met meer en intensiever opleiden, trainen en oefenen.
Als brandweerorganisatie moeten we daarbij “concurreren” met andere vrijetijdsbestedingen. Om onze -met name vrijwillige- brandweermensen daarbij tegemoet te komen zal er in toenemende mate geïnvesteerd moeten worden in instrumenten die het mogelijk maken om op voor de vrijwilliger passende momenten bij te scholen. Denk daarbij aan instructiefilms waarbij nieuwe informatie uitgelegd en toegelicht wordt, elektronische leeromgevingen waar mensen op in kunnen loggen en herhalingslessen kunnen volgen, gebruik van you-tube-achtige omgevingen en dergelijke. Om aansluiting te houden met nieuwe generaties van vrijwilligers moeten de in te zetten leermiddelen aansluiten bij de behoeften van die groepen.
|